Afgeleide woorden

Schrijver: Peter Berry
Datum Van Creatie: 14 Juli- 2021
Updatedatum: 13 Kunnen 2024
Anonim
Leerjaar 5: Taal de basisvorm van een woord
Video: Leerjaar 5: Taal de basisvorm van een woord

Inhoud

De afgeleide woorden of complexe woorden zijn woorden die afkomstig zijn van een ander woord dat primitief woord wordt genoemd. Bijvoorbeeld het woord boom het is een primitief woord omdat het niet van een ander woord is afgeleid. Uit dit woord kunnen verschillende afgeleide woorden worden gehaald. Bijvoorbeeld: bosje, boom, bebost, kleine boom.

Een afgeleid woord behoort dus tot hetzelfde semantische veld als het primitieve woord. Dit betekent dat de afgeleide een conceptuele relatie zal hebben met zijn primitieve woorden. Naar het voorbeeld van het woord boom (primitief woord) we weten dat het daarvan afgeleide woord is bosje betekent "set bomen".

  • Het kan u helpen: primitieve en afgeleide woorden

Hoe worden afgeleide woorden gevormd?

Afgeleide woorden worden gevormd door achtervoegsels of voorvoegsels toe te voegen aan het primitieve woord:

  • Primitief woord + voorvoegsel. Bijvoorbeeld: antiantenne (primitief woord antenne + voorvoegsel anti-)
  • Primitief woord + achtervoegsel. Bijvoorbeeld: winkelwagenero (primitief woord letter + achtervoegsel -ero.

Voorbeelden van woorden die zijn afgeleid van achtervoegsels

  1. Witheid: primitief woord Wit + achtervoegsel -ura
  2. Eetlepel: primitief woord lepel + achtervoegsel -geeft
  3. Om te bloeien: primitief woord bloem + achtervoegsel -ecer
  4. Klopt: primitief woord waarheid + achtervoegsel -ero
  5. Violist: primitief woord viool + achtervoegsel -ist
  6. Zelfbewust: primitief woord complex + achtervoegsel -ada
  7. Contemplatief: primitief woord overwegen + achtervoegsel -ivo
  8. Langdurig: primitief woord Duurde + achtervoegsel -ero
  9. Prikkelbaar: primitief woord irriteren + achtervoegsel -baar
  10. Neus of slurf: primitief woord neus- + achtervoegsels -Aan of -udo
  11. Zwartachtig: primitief woord zwart + achtervoegsel -I denk
  12. Origineel: primitief woord oorsprong + achtervoegsel -inal
  13. Parasitair: primitief woord parasiet + achtervoegsel -Aryan
  14. Loden: primitief woord lood + achtervoegsel -ik
  15. Onbreekbaar: primitief woord breken + achtervoegsel -baar
  16. Rozeachtig: primitief woord roze + achtervoegsel -eo
  • Zie ook: Achtervoegsels

Woorden afgeleid van voorvoegsels

  1. Luchtafweer: voorvoegsel anti- + primitief woord antenne
  2. Atheïst: voorvoegsel naar- + primitieve woorden teo (God)
  3. Tweetalig: voorvoegsel bi- + primitief woord linguaal (taal)
  4. Samenleven: voorvoegsel met- + primitief woord leven
  5. Ongedaan maken: voorvoegsel des- + primitief woord Doen
  6. Enkele kleur: voorvoegsel aap- + primitief woord kleur.
  7. Meervoudig: voorvoegsel meervoudig + primitief woord cel
  8. Polysyllable: voorvoegsel agent + primitief woord lettergreep
  9. Voorspellen: voorvoegsel pre- + primitief woord zeggen
  10. Opnieuw doen: voorvoegsel opnieuw + primitief woord Doen
  11. Ondergronds: voorvoegsel sub- + primitief woord land-
  12. Overlappen: voorvoegsel super- + primitief woord aandoen
  13. Overdracht: voorvoegsel na- + primitief woord gebeuren
  14. Een persoon: voorvoegsel uni- + primitief woord persoon
  15. Adjunct-directeur: voorvoegsel ondeugd- + primitief woord regisseur
  • Zie ook: Voorvoegsels

Voorbeelden van afgeleide woorden

In de volgende voorbeelden is een primitief woord, waaruit verschillende afgeleide woorden voortkomen.


  1. Liefde: liefdesaffaire, liefdesrelatie.
  2. Oud: oudheid, oud.
  3. Wapen: pantser, bewapening, gewapend.
  4. Prullenbak: vuilnisbelt, vuilnisbelt.
  5. Lijk: lijkachtig.
  6. Koffie: cafeïne, cafetaria, koffiezetapparaat.
  7. Doos: pasvorm, lade, caissière.
  8. Veld: camping, camping.
  9. Zingen: lied, singer-songwriter, liedboek, zanger.
  10. Auto: rijbaan, weg, kar.
  11. Brief: postbode, primer, portemonnee, post.
  12. Lichtblauw: koppelaarster.
  13. Lucht: hemels, hemels.
  14. Films: filmmaker, bioscoop, cinefiel, cameraman.
  15. Doorzichtig: duidelijkheid, clair-obscur.
  16. Klasse: classificatie, klasse.
  17. Weer: acclimatiseren, klimatologisch.
  18. Lafaard: lafheid, lafheid.
  19. Deken: schuilplaats, schuilplaats.
  20. Voedsel: eten, trog, eetkamer.
  21. Room: romig, romig.
  22. Notebook: binden.
  23. Vinger: vingerhoed.
  24. Tand: tandarts, tandarts, tandpasta.
  25. Tien: tiende, tiende.
  26. De elite: elitair, elitair.
  27. Bezem: penseel, penseel.
  28. Fictie: fictief.
  29. Bloem: vaas, bloemist, bloeien, bloeien, bloemen, bloeien.
  30. Bak: gebakken, frituur, frituren.
  31. Voorkant: gezicht, frontaal, gezicht.
  32. Verkoudheid: koel koud.
  33. fruit: zuinig, vruchtbaar, fruitig, fruitig, fruitig.
  34. Mensen: naam, vriendelijkheid.
  35. Ballon: omvatten, globaal, globalisering.
  36. Leven: bewoning, gewoonte, gewoonte, habitat.
  37. Meel: meel.
  38. Geschiedenis: historisch, geschiedenis, historiciteit, historicus.
  39. Blad: strooisel, ontbladeren.
  40. Mens: mannelijkheid, schoudervullingen.
  41. Uitvinding: heruitvinden, inventariseren, uitvinden, inventief, uitvinder.
  42. Jong: jeugd, verjongen, joviaal.
  43. Juweel: sieraden, sieraden.
  44. Sap: veeg, sappig, fruitpers.
  45. Potlood: pen.
  46. Melk: melkboer, zuivel.
  47. Boek: boekwinkel, boekenkast, notitieboekje.
  48. Sleutel: sleutelhanger.
  49. Regen: motregen, regenachtig.
  50. Licht: lichtgevend, lichtgevend, lichtgevend, ster, verlicht.
  51. Hand: klap, handschoen, handvat, handvat, stuur.
  52. Verzinnen: make-up remover, visagist, visagist.
  53. Het beste: verbeteren, verbeteren, verbeteren.
  54. Minder: minderheid, verminderen, minimaal.
  55. De mijne: erts, mijnwerker, mijnbouw.
  56. Nat: doorweken, nat.
  57. Dood: dodelijk, dodelijk, dodelijk.
  58. Vrouw: rokkenjager, slet, kleine vrouwen.
  59. Wereld: werelds, werelds.
  60. Muziek: muzikant, musical, musicalisering.
  61. Jongen: kindertijd, kinderachtig, babysitter.
  62. Knoop: knoop, onknoop.
  63. Nieuw: nieuwigheid, nieuweling, vernieuwen.
  64. Een hekel hebben aan: hatelijk, hatelijk.
  65. Oog: zijoog, knoopsgat, donkere kringen, ogen.
  66. Donker: duisternis, verduistering, clair-obscur.
  67. Brood: bakkerij, bakker, broodbakmachine, paneermeel.
  68. Papier: stemming, briefpapier, papier.
  69. Pillen: vulling, vulling.
  70. Haar: bont, behaard.
  71. Persoon: persoonlijk, karakter, personifiëren.
  72. Vis: vissen, aquarium, vissen.
  73. Schilderen: schilderkunstig, verf, penseel, borstels.
  74. Verdieping: vertrappen, betreden.
  75. Veer: plumeau, verenkleed, plumeau, verenkleed.
  76. Stad: bevolking, stad, kleine stad, populair.
  77. Long: longontsteking, pulmonaal.
  78. Pulse: pols, armband, pols, pols.
  79. Vuist: steek, dolk, handvol, stomp.
  80. Zuiver: zuiveren, zuiverheid.
  81. Crank: losgeslagen, losgeslagen.
  82. Klok: horlogemaker, horlogemakerij.
  83. roos: rosedal, roze, rozen.
  84. Zout: zout, zoutvaatje, zout, zout.
  85. Bloed: bloeden, bloeden, bloeden.
  86. Teken: signaal, signalering, wijzend.
  87. Stilte: stilte, stil.
  88. Zon: zonne-energie, zonnewende, zonnig.
  89. Schaduw: paraplu, paraplu, hoed, hoedenmaker.
  90. Geluid: rammelaar, rammelaar.
  91. Onderwerpen: vastmaken, vastgemaakt.
  92. Tapijtwerk: stoffering, stoffering.
  93. Hebben: vork, vasthouden.
  94. Theorie: theorem, theoretiseren.
  95. Triest: verdrietig, verdrietig, helaas.
  96. Groen: groenachtig, groenachtig, verdigris.
  97. Oud: ouderdom, oud.
  98. Wind: winderig.
  99. Leven: naast elkaar bestaan.
  100. Schoen: schoenmaker, schoenmaker, schoenmaker, pantoffel.

Zie ook:


  • Zelfstandige naamwoorden afgeleid van werkwoorden
  • Zelfstandige naamwoorden afgeleid van bijvoeglijke naamwoorden
  • Afgeleide zelfstandige naamwoorden
  • Primitieve en afgeleide zelfstandige naamwoorden


We Raden Je Aan

menswetenschappen
Onderwerpen